![]() |
D' Ekker In de volksmond wordt dit gebied d' Ekker genoemd. Het komt van "akker". Al op oude kaarten is te zien dat in het gebied tussen Notel en Straten nooit boerderijen hebben gestaan. Het is een duidelijke kransakker. De boerderijen stonden in groepjes rondom dit akkercomplex. Grofweg kon er een onderscheid gemaakt worden tussen een viertal gebieden. Op oude kaarten is nog de benaming te vinden van "Stratense akkers" en "Notelse akkers". Het gebied kende tot aan de ruilverkaveling een tiental onverharde zandwegen die kris-kras door het gebied liepen. De schoolgaande jeugd maakte er gebruik van, enkele waren in gebruik als Kerkepad en de meeste werden gebruikt door de boeren om van de boerderij naar de akkers te rijden met paard en wagen. Veel wegen kwamen bij de 'Aardhopen" of "Erdhope" bij elkaar. Dat was min of meer het scheipunt tussen de akkers voor de vier gebieden om het kransakkercomplex. "De Erdhope" lagen vanaf dit punt ongeveer 300 meter richting dorp, ongeveer op het fietspad. "De Erdhope" werd ook gebruikt om afval te storten dat men niet meer kon gebruiken, zoals boomstronken e.d. grof afval. In het terrein zijn nog de laatste vormen te herkennen van de vele kleine bolle akkers. Deze bolle akkers waren kenmerkend voor het terrein. Enerzijds ontstaan door het opbrengen van stalmest met heideplaggen uit de potstallen van de boerderijen. Anderzijds door de typische vorm van ploegen. In het najaar - na de oogst - werd de grond ligt omgeploegd vanaf het midden van het perceel naar buiten en in het voorjaar werd de grond, samen met de mest diep omgeploegd van buiten naar het midden. Hierdoor ontstond in de loop van de jaren een lichte aardverschuiving, met de typische vormen van bolle akkers tot gevolg. Iedere boerderij had zo zijn eigen akker in het gebied. Van generatie op generatie bleef dat zo. Naast de akkers maakten de boeren ook gebruik van de hei om daar het geriefhout te halen, schapen te laten grazen en heideplaggen te steken voor in de stallen. Het heidegebied was gemeenschappelijke grond. Ook hier vindt je de namen Stratensehei en Notelsehei terug, waarmee aangegeven wordt welk gebied bij welke herdgang hoorde. Vanuit iedere herdgang ging er een min of meer rechte weg naar de hei. Aan de noordkant van de akkers ligt een veel natter gebied. De mortelen. Daar is nog te zien dat daar van oorsprong allemaal kleine weilanden waren die voor het inscharen van jongvee en voor hooiland gebruikt werd. Dat gebied was te nat om graan of andere gewassen op te verbouwen. Als grasland voldeed het wel. In dit gebied stonden ook de bomen die gebruikt werden voor de bouw van boerderijen, schuren en stallen. Deze drie gebieden hoorden vroeger onlosmakelijk bij elkaar. Droge heidegrond, vruchtbare akkers en natte weilanden. De akkers liggen op het overgangsgebied van de schrale zandgronden met stuifduinen en heidegebieden en het natte moerasachtige gebied. Deze kenmerkende verdeling ontstond door een weinig water doorlatende leemlaag. In de hei ligt die laag wat dieper onder het losse stuifzand en het water zakt daar snel naar beneden waardoor het droog is en blijft. Het water loopt richting het noorden waar het in dit gebied op een zevental plaatsen als kwelwater weer aan de oppervlakte komt en doormiddel van Lopen wordt afgevoerd naar De Mortelen. ![]() |